|
Koninklijk Atheneum Berchem: WERKDOCUMENT opgesteld door Patricia Colpaert DOEL : Een drie-jarig project rond school en buurtopbouw, draaiend rond een sterke ASO school in een zwakke buurt, Oud-Berchem. Sterke ASO school betekent: een school die een volledig en streng ASO programma aanbiedt van topniveau waardoor doorstroom naar hoger onderwijs is verzekerd. Dit is nu reeds het geval. Het KAB is een school die haar leerlingen zeer goede doorstromings- en slaagkansen biedt in het hoger onderwijs. In een zwakke buurt betekent: dat de school aansluiting zoekt en behoudt met haar buurt, in de buurt geïntegreerd is, om zo een aantrekkelijke sociale mix te behouden en gelijke kansen te bieden aan iedereen. Dit zal leiden naar nauwer sociaal contact tussen verschillende culturen en mensen en maakt de buurt aangenaam om in te leven. Het veiligheidsgevoel wordt hierdoor bevorderd, de buurtnetwerken worden erdoor versterkt, jonge adolescenten zullen een duidelijke thuishaven hebben in de buurt en de sociale controle onder de jeugd wordt buurtgebonden. Localiteit en kleinschaligheid zijn kernelementen van dit project. Buurt en school worden met elkaar geintegreerd en eerder dan etniciteit en sociale afkomst wordt de buurt de eenheid van activiteiten. 1. Argumenten 1.1 De buurt: Oud-Berchem Oud-Berchem is de buurt begrensd door de Singel, het Station van Berchem en de Cuperusstraat, de Boomgaardstraat en de Generaal Lemanstraat. De buurt wordt doorsneden en begrensd door een aantal grote en drukke assen: de Statiestraat-Driekoningenstraat en de Grote Steenweg. De buurt wordt gekenmerkt door een grote bevolkingsdichtheid, een groot aantal migranten uit diverse generaties, illegale bewoning en verkeers- en geluidsoverlast (o.a. de Ring en de Singel, de aanvliegroute van de luchthaven van Antwerpen). In de buurt vinden we ook plaatsen en straten met mooi gerenoveerde burgerwoningen. Studies van sociaal-geografen zijn eensluidend: het grote vraagstuk van stedelijk beleid bestaat uit het vinden van een balans tussen de stad als concentratieplaats voor sociaal zwakkeren, en de stad als plaats voor een nieuwe succesvolle middenklasse, die zich steeds meer revanchistisch opstelt en wiens frustratie over ‘stadsverloedering’ en onveiligheid snel naar anti-stedelijkheid kan overslaan (zie Uitermark, Loopmans, Duyvendak & Schuermans 2005, ‘De wraak van de middenklasse: gentrification en het failliet van progressief stedelijk beleid’; themanummer van Agora 21/4: 4-7; zie ook de andere artikels in dit Agora-nummer). Dergelijke anti-stedelijkheid uit zich onder andere in schoolkeuze: men ‘vertrouwt’ de binnensteedse scholen niet en stuurt de kinderen naar suburbane scholen of scholen in secundaire steden zoals Lier of Boom. Hoe ‘zwakker’ de buurt, hoe duidelijker deze beweging. Het organiseren van onderwijs dat dit wantrouwen wegneemt, precies in zwakkere buurten, is dan ook een opdracht die veel meer aspecten heeft dan enkel onderwijskundige. Het is een element van stedelijk beleid en van stadsherwaardering. Dat Oud-Berchem een dergelijke kwetsbare buurt is blijkt overvloedig uit de beschikbare statistische gegevens van de Databank Sociale Planning Antwerpen (www.dspa.be; vnl. ‘Omgevingsanalyse Oud-Berchem’, juli 2006). Oud-Berchem is een typische ‘zwakke buurt’. Het gebied binnen de Singel telt minder loontrekkenden dan buiten de Singel in alle leeftijdscategorieën, minder vrouwelijke loontrekkenden (d.i. minder tweeverdieners), meer arbeiders dan bedienden/ambtenaren; een laag percentage zelfstandigen; hoge werkloosheid. Oud-Berchem sluit veel meer aan bij ‘zwakke’ buurten van districten Antwerpen, Borgerhout en Deurne dan met ‘extra-muros’ Berchem (DSPA 2005, ‘De Socio-economische positie van de Antwerpse bevolking’). De ‘profielschets van de armoede in Antwerpen’ (DSPA 2006) is duidelijk: Oud-Berchem behoort bij de kansarme buurten van Antwerpen. Er is geen overvloed aan ‘centrale’ en prestigieuze plaatsen in Oud-Berchem. Onder dergelijke plaatsen verstaan we plaatsen die prestige genieten op zo’n manier dat ze een publiek aantrekken vanuit de buurt en van buiten de buurt, en op die manier bijdragen aan een positief beeld van de buurt. Dergelijke plaatsen zijn uiterst belangrijk wanneer het aankomt op de ‘reputatie’ van de buurt (zoals de onderzoeken van sociaal-geograaf Pascal De Decker hebben aangetoond: De Decker, ‘Omtrent de misnoegde stad’, Samenleving en Politiek 7/7, 2000: 9-30; ook Maarten Loopmans, ‘From Hero to Zero: Armen en stedelijk beleid in Vlaanderen’, Ruimte en Planning 22/1, 2002: 39-49). In Oud-Berchem zijn dergelijke plaatsen: het Cultureel Centrum Berchem, restaurant De Troubadour, café Camargue, sinds kort de Zaal Rubens, alsook de nieuwe Bibliotheek en muziekschool (zo goed als een buur van het KAB) en het KAB zelf. Het KAB behoort tot de schaarse belangrijke buurtinfrastructuur van Oud-Berchem. De kaart hieronder toont de beperktheid van buurtinfrastructuur in Oud-Berchem duidelijk aan. Uit andere DSPA bronnen blijkt eveneens dat Berchem zeer laag scoort voor wat betreft schoolgaan in de eigen buurt. Veel SO leerlingen uit Berchem gaan buiten Antwerpen naar school. “Een kwart van de leerlingen uit Berchem blijft in Berchem, een vijfde gaat buiten Antwerpen, de rest gaat vooral naar het district Antwerpen” (DSPA 2005, Cijfercahier Secundair Onderwijs, schooljaar 2003-2004, p17). Dit heeft te maken met de beperktheid van het aanbod (zie hieronder), maar ook met het stadswantrouwen van de middenklasse uit de buurt. Op dit punt wijkt Oud-Berchem af van de demografisch en sociaal-economisch vergelijkbare (‘zwakke’) buurten in Antwerpen, Borgerhout en Deurne, waar merkelijk meer secundaire scholieren onderwijs in buurtscholen genieten. Het aanbod aan secundaire scholen in Oud-Berchem is bijzonder beperkt: zoals blijkt op de kaart is het KAB de enige ASO school (alle netten) in Oud-Berchem. De schoolgaande jeugd uit Oud-Berchem heeft overigens niet enkel een probleem qua vestigingsplaats van de school: het Cijfercahier Secondair Onderwijs toont ook aan dat Berchem ‘intra muros’ hoog scoort inzake leerlingen met een schoolachterstand. Ook in dat opzicht sluit Oud-Berchem eerder aan bij ‘zwakke’ buurten in andere districten dan bij Berchem ‘extra muros’. Wie de locatie van KAB bekijkt merkt meteen dat de school een aantal zeer grote mobiliteitstroeven heeft in vergelijking met andere scholen uit de omgeving. Vanuit zowat heel de buurt is KAB vlot, snel en veilig bereikbaar. Er moeten binnen Oud-Berchem zeer weinig drukke verkeersassen gekruist worden, en vanuit een zeer groot gebied kan men vlot te voet of per fiets de school bereiken. De school is tevens uitstekend bereikbaar van buiten Oud-Berchem, per wagen, gegeven de nabijheid van de grote assen Grote Steenweg en Singel, en met het openbaar vervoer (zowel trein, tram als bus). Hoewel de school dus in een sociaal-economisch zeer zwakke buurt ligt, heeft ze een uitstekende ligging qua toegankelijkheid. We hebben dus te maken met een zwakke en kwetsbare buurt waarin het onderwijsaanbod zeer beperkt is, en waarin de schoolgaande bevolking eveneens een ‘zwak’ profiel vertoont. KAB is hierin de enige ASO school, en ze is uitstekend gelegen. Klik hier voor de OMGEVINGSANALYSE OUD-BERCHEM
Er is al jaren een intensieve buurtwerking in Berchem. Deze is formeel zowel als informeel. Formeel zijn er initiatieven zoals het Wijkkantoor, Posthof, Berchop en Opsinjoren; de buurtvernieuwing die uitgaat van de Districtsraad; de jaarlijkse Braderij die uitgaat van de Dekenij Statiestraat-Driekoningenstraat. Informeel zijn er strikt lokale initiatieven waarbij individuen straat- of micro-buurt acties ontwikkelen. Talrijke speelstraat-initiatieven horen daarbij; allerlei straatananimatie en buurtbeplanting per buurt, waarbij laatst de buurt Batkin- Maatschappij-Weide-Jozef Balstraat aan de beurt was; kunstprojecten, Berchem Zingt en dergelijke meer. Van belang is het initiatief voor de heropwaardering van de stedelijke basisschool Jozef Balstraat. Deze school was tot voor kort een zeer ‘zwakke’ school met een slechte reputatie. Enkele jaren geleden namen een aantal buurtbewoners, in overleg met de schooldirectie, het initiatief om hun kinderen naar deze basisschool te laten gaan. Dit ging gepaard met een sterk engagement van de ouders tegenover de school, en het leidde tot een kentering in het profiel van de leerlingen (een betere sociale mix), drukke buurtgerichte activiteiten en een merkelijk positieve beeldvorming rond de school. Een dergelijk initiatief wijst op een trend in de buurt: naast een instroom van sociaal-economisch zeer kwetsbare groepen (bijv. illegale migranten) kent de buurt ook een instroom van sociaal-economisch sterkere bewoners: beter opgeleide tweeverdienersgezinnen die in Oud-Berchem betaalbaarder woningen vinden dan in bijvoorbeeld Zurenborg, en tijd, competenties en middelen hebben om zich voor de buurt te engageren. De nabijheid van Berchem-Station is een belangrijke aantrekkingspool voor deze (en andere) groepen. Voor deze groepen is KAB een zeer makkelijk en veilig bereikbare school, zeker in vergelijking met het Lyceum of het Pulhof. Deze nieuwe bewoners (een fenomeen van het laatste decennium) investeren aanzienlijk in de eigen woning en in de leefkwaliteit van de buurt. Voor deze bevolkingsgroep is buurtinfrastructuur zoals de school zeer belangrijk, hetgeen blijkt uit het initiatief rond de basisschool Jozef Balstraat. De sociale netwerken van deze groep strekken zich uit naar wijken waarin vergelijkbare groepen wonen: Zurenborg, Nieuw-Berchem, delen van Deurne, Wilrijk. Het recruteringsgebied van het KAB strekt zich via deze lokale bevolkingsgroep dan ook uit naar deze groepen en gegeven de vlotte bereikbaarheid van KAB is een instroom van leerlingen vanuit deze verder af gelegen buurten te verwachten. De instroom van leerlingen uit ‘betere’ lagere scholen uit andere buurten is overigens al een feit: sinds dit jaar is er een duidelijke recrutering van leerlingen uit de stedelijke basisschool Crea 16 in Zurenborg. Het demografische profiel van deze bevolkingsgroep zorgt ervoor dat hun kinderen thans lagere school lopen. Voor velen onder hen is de overgang naar SO echter een zaak voor de nabije of onmiddellijke toekomst. Deze groep denkt ook uitgesproken multicultureel en is de idee van gelijke kansen in een sterke sociale mix genegen, hetgeen blijkt uit het experiment met de basisschool Jozef Balstraat. Een andere evolutie in de buurt is de aanwezigheid sinds kort van een groot bedrijvenpark langsheen de Singel. In dit bedrijvenpark werken duizenden mensen (ter illustratie: in het AXA-Fortis gebouw tegenover het KAB is ruim 1000 man tewerkgesteld). Dit is een nog niet aangeboord recruteringspotentieel. Veel van de daar werkenden zijn afkomstig van buiten Antwerpen, en het KAB zou hen een uitstekende oplossing kunnen bieden voor de mobiliteitsproblemen die ontstaan wanneer ouders werken op enige afstand van de school van de kinderen. Recrutering bij deze groepen zou tevens tot gevolg hebben dat het bedrijvenpark en zijn bevolking beter geïntegreerd zouden worden in de buurt, en dat er een besef van gemeenschappelijke belangen zou ontstaan tussen beide, eerder dan de wederzijdse vreemdheid die de relaties nu karakteriseert. We willen in dit verband tenslotte en terloops opmerken dat het KAB ook het afgelopen jaar geen recruteringsprobleem kende. Er waren 58 leerlingen ingeschreven, waarvan bijna de helft op een wachtlijst kwam te staan omdat de optie genomen was om slechts twee klassen eerstejaars in teh schrijven. Toen duidelijk werd dat een derde klas mogelijk was, hadden vele ouders op de wachtlijst hun kind reeds ingeschreven in andere scholen. Het feit dat de school dit jaar de norm niet haalt is dus niet te wijten aan een te klein recruteringsgebied, noch aan een te laag recruteringspotentieel. Gegeven de factoren die we hierboven vermelden kan dit recruteringspotentieel nog aanzienlijk worden uitgebreid. Dus: er is in Oud-Berchem een sterke stroming die ijvert voor buurtverbetering en die ter zake reeds een aantal successen heeft geboekt. Voor deze bevolkingsgroep is het bestaan van een buurtschool essentieel. Dit is een duidelijk recruteringsgebied en groeipotentieel voor KAB, en het omvat naast lokale groepen ook groepen van verder-af. Een andere duidelijke recruteringsmogelijkheid is het bedrijvenpark langsheen de Singel. Ook daar zou recrutering een integrerend effect hebben. KAB kan in beide gevallen een catalysator zijn tussen gemeenschap en buurt.
1.3 Een sterke school Het KAB is een merkwaardige school. Enerzijds is ze al jaren het slachtoffer van negatieve beeldvorming en had ze tot voor kort een reputatie die helemaal niet opwoog tegen die van andere scholen met eenzelfde aanbod. Anderzijds Het is zo dat de ouders zeer bewust hebben gekozen voor het KAB. Deze school is geen ‘gewoontekeuze’, en evenmin is het een makkelijkheidskeuze voor ouders. Ouders die voor het KAB hebben gekozen, kozen na een lange zoektocht, waarin het KAB doorgaans niet de meest voor de hand liggende keuze was. In oktober 2006 hielden we een enquête onder de ouders inzake de redenen voor de keuze van het KAB. De ouders kiezen in meerderheid (>50%) voor het KAB omwille van de volgende redenen, in volgorde van prioriteit: ligging en bereikbaarheid, kwaliteit van het gegeven onderwijs, engagement en kwaliteit van het leerkrachtenteam, kleinschaligheid, multicultureel karakter van de school, reputatie en geschiedenis van de school, vernieuwd pedagogisch project, buurtgebonden karakter van de school, ASO-aanbod, pluralistisch gedachtengoed, aandacht voor pesten op school. De speciale aandacht voor leermoeilijkheden zoals dyslexie en hoogbegaafdheid scoorde eveneens hoog bij ouders die hiermee directe ervaringen hadden. De enquête toonde ook aan Ouders kiezen voor het KAB omwille van kwaliteitscriteria. Ze doen dit bewust, en zien in het KAB een aparte, speciale, kwalitatief zeer hoogstaande school, die bovendien (zeker voor ouders die niet in Berchem wonen) unieke troeven biedt qua veilige bereikbaarheid. Dit maakt van het KAB een school voor connaisseurs: mensen die zeer bewust deze school kiezen, vaak in afwijking van gewoontepatronen, en vaak met als reden de zeer specifieke positieve eigenschappen van het KAB. klik hier voor de ENQUÊTE 1.4 Kleinschaligheid en gelijke kansen Deze bevindingen zijn niet verrassend. Er is immers een duidelijke pedagogische meerwaarde aan een kleinschalige school, omdat bepaalde vormen van aanpak en begeleiding enkel mogelijk zijn binnen een bepaald schaalniveau. De reden is dat de ‘mainstream’ er in een kleinere school uiteraard heel anders uit ziet dan in een grotere school, en dat kinderen die in een grotere school om allerhande redenen moeilijk tot de mainstream kunnen behoren, dat in een kleinere school wel kunnen. Dit verschil speelt duidelijk in het voordeel van enerzijds kinderen met een andere culturele en taalachtergrond; en anderzijds kinderen wier leerprofiel afwijkt van de doorsnee – dyslexie-vormen, lichte vormen van autisme, ADHD, hoogbegaafdheid – of wiens algemene eigenschappen eveneens snel tot marginalisatie kunnen leiden in een grotere groep: zwaarlijvigheid, stotteren of andere stigmadragende fysieke kenmerken, extreme schuchterheid, een gebrek aan talent voor bepaalde activiteiten (sport, artistieke activiteiten). Een onderwijsbeleid dat zich richt op gelijke kansen richt zich op de ‘mainstreaming’ van dergelijke leerlingen. Er is echter niet één mainstream, maar verschillende, en de drempel van de mainstream ligt lager in een kleinere school dan in een grotere. Een eenvoudig voorbeeld: het zal makkelijker zijn om in het A-voetbalteam te raken in een school met 100 leerlingen dan in een school met 1000 leerlingen. Men zal er sneller een ‘goede’ of ‘gemiddelde’ leerling zijn, en dus vaker en makkelijker positieve feedback over de schoolprestaties krijgen, wat tot verhoogde school- en presteermotivatie leidt. Ook zal de leerling in een kleinere groep makkelijker toegang krijgen tot essentiële instructievormen zoals dialoog en persoonlijke feedback met de leerkracht (zie Adam Lefstein, ‘Dialogue in schools: towards a pragmatic approach’ Working Papers in Urban language and Literacies nr 33, 2006, King’s College London). Een kleinere school biedt dus aparte, veel gunstiger integratiekansen aan leerlingen die anders in de marge van de leerlingengroep zouden blijven hangen. Een kleinere school is een fundamenteel andere leeromgeving dan een grotere school, waarin andere parameters en standaarden worden gehanteerd: dichter bij het kind zelf, nauwer aansluitend bij de achtergrond van het kind, dichter bij de gemeenschap van het kind, beter afgestemd op de reële mogelijkheden van de leerlingen. Dit staat geen uitmuntendheid in de weg, zoals men weet, en men mag de discussie niet vervalsen: de parameters en standaarden liggen anders, niet lager. Men kan in zo’n leeromgeving even goed compromisloos de allerhoogste kwaliteitsnormen nastreven als in een grotere school, en men kan dat op zo’n manier dat meer leerlingen uit dat heterogene publiek deze normen behalen. De uitstekende resultaten van vele KAB-afgestudeerden in het hoger onderwijs bewijzen dit ten overvloede. Gegeven de beleidsprioriteiten in het onderwijs – gelijke kansen en een sterkere taalontwikkeling – is een kleinschalige school precies de plaats bij uitstek waar deze prioriteiten concreet gestalte kunnen krijgen. Taalontwikkelingsonderzoek wijst uit dat het formele taalonderricht slechts één deel is van het taalontwikkelingsproces; een belangrijker deel heeft te maken met de ruimere taal-leeromgeving in de school en daarbuiten. In die ruimere leeromgeving heeft taal vaak heel andere functies, als identiteitsgegeven en in de context van de ontwikkeling van adolescentenrollen (zie Ben Rampton, Language in Late Modernity, Cambridge University Press 2006; Stanton Wortham, Learning Identities, Cambridge University Press 2006). En succes en falen in de taalontwikkeling – reëel of in de perceptie – hebben vaak te maken met de mate waarin de formele taalpedagogie is afgestemd op de ruimere taal-leeromgeving (zie Constant Leung, ‘Integrating school-aged ESL-learners into the mainstream curriculum’, Working Papers in Urban language and Literacies nr 21, 2003, King’s College London). Een kleinschalige schoolse leeromgeving waarin een heterogeen publiek harmonieus en intensief wordt begeleid, in nauw contact met de buurtgemeenschap die de school omringt, is een ideale ruimte voor het ontwikkelen van een stimulerende en effectieve taalcultuur bij alle leerlingen. Het beperkte schaalniveau maakt het immers mogelijk een optimale connectie te zoeken tussen de formele taalpedagogie in de school en de taalprocessen in de ruimere taal-leeromgeving. Het taalsucces van de KAB-leerlingen is op dit moment al een opvallend kenmerk van de school, en het is voor ouders vaak één van de intuïtieve aantrekkingspolen geweest voor de schoolkeuze. De integratie tussen school en buurt is, kortom, een essentieel onderdeel van een effectieve taalontwikkeling. Een schaalvergroting maakt dit onrealistisch, en zorgt er de facto voor dat het hele taalontwikkelingsproces wordt gereduceerd tot de formele taalpedagogie, met (zeer voorspelbare) negatieve resultaten. De keuze van de ouders was een bewuste keuze voor een school die deze meerwaarde biedt. Het was voor de meerderheid meteen ook een bewuste keuze om hun kind niét naar een grote school te sturen. Meer nog, voor velen was de keuze voor het KAB het gevolg van zeer negatieve ervaringen van hun kind op een grotere school. We mogen daaruit afleiden dat voor heel wat leerlingen de overgang naar een grotere school een reële bedreiging inhoudt voor hun persoonlijke ontwikkeling en voor hun onderwijskansen. Men gaat immers niet gewoon over van klas A naar klas B, maar van leeromgeving A naar leeromgeving B, en de verschillen tussen beide zijn fundamenteel. Dit punt, dat schaalniveaus van belang zijn als kwalitatief argument in onderwijs, wordt helaas al te vaak over het hoofd gezien. Het huidige probleem met het KAB is het gevolg van een uitsluitend kwantitatief argument. Als we dit kwantitatieve argument afwegen tegen de kwalitatieve argumenten, dan zien we dat het KAB net in staat is kwalitatief hoog te scoren omdat het kwantitatief laag scoort. Dit is een dilemma, want elke mogelijke uitweg is negatief: schaalvergroting bedreigt de kwaliteit; behoud van kwaliteit belet schaalvergroting. Dit soort dilemma’s karakteriseren de huidige afbouwprocessen in de zorgsector, waarbij men het ene steeds weer op het andere ziet overwegen.
De kleinschaligheid van de school is één van haar sterkste wervingsargumenten. Bovendien laat deze kleinschaligheid net een gelijke-kansen aanpak toe die elders nagenoeg onmogelijk is, omdat de mainstream er anders gestructureerd is dan in grotere scholen. Specifiek voor leerlingen die het elders moeilijk hebben biedt de kleinschaligheid een unieke kans tot mainstreaming. Een school zoals KAB is een school die het gelijke-kansenbeleid effectief realiseert. klik hier voor GETUIGENISSEN VAN OUDERS
1.4 Een plan KAB heeft een bijzonder sterk argument, zowel voor een reden van bestaan als unieke onderwijsplaats als voor de leefbaarheid en het groeipotentieel van de school. Dit laat zich zo samenvatten: -Het is een essentiële infrastructuur in een sociaal-economisch zeer kwetsbare buurt; behoud en versterking van deze school zijn niet enkel onderwijskundig prioritair, maar zijn eveneens kritieke ingrediënten van stadsvernieuwing -De school moet daarom een ‘sterke’ en reguliere ASO-school blijven, die prestige en opwaartse mobiliteit verschaft (een reputatie die ze trouwens nog steeds bij vele Antwerpenaren heeft) in een buurt waar dergelijke elementen nauwelijks te verkrijgen zijn, om zo een motor in de buurtheropbouw te worden -De school ontleent haar potentieel aan de sterke integrerende en ‘mainstreaming’ effecten van haar kleinschaligheid, die een uitzonderlijke pedagogische meerwaarde biedt precies aan leerlingen wiens onderwijskansen niet vanzelfsprekend zijn. -De school kan daarbij rekenen op een lokaal en translokaal groeipotentieel, geconcentreerd rond een instromende ‘sterkere’ bevolkingsgroep die duidelijk belang hecht aan de kwaliteit van de buurt, en voor wie een buurtschool een zeer belangrijk element is. Als de school de afspiegeling van de buurt wordt krijgen we derhalve een sterke sociale mix, geen concentratie van de ene of andere bevolkingsgroep. -De school kan op die wijze de prioriteit van de buurt worden, terwijl de buurt de prioriteit van de school is. Hier is ruimte voor een vernieuwende projectwerking tussen school en buurt, die gaat van intense ouderparticipatie tot samenwerking rond recrutering van nieuwe leerlingen en het integreren van de school in buurtgebonden activiteiten. Op grond van deze argumenten kunnen we een project aanvragen met een piloot-looptijd van drie jaar. Deze termijn laat toe dat het recruteringspotentieel van de school verder getest wordt, en dat het pedagogische project verder gestalte krijgt. 2. Projectschets Het is niet de bedoeling van deze nota het project in detail te schetsen; eerder geven we de krachtlijnen aan, en kaderen die in een reeks bedenkingen en suggesties. 2.1. Randvoorwaarden Aan de volgende randvoorwaarden moet zijn voldaan: 1. Het KAB blijft in zijn huidige vorm bestaan gedurende de looptijd van dit project. D.w.z.: het blijft een ASO school die een volledig zesjarig curriculum aanbiedt. Deze randvoorwaarde vereist een krachtige, effectieve en permanente recruteringsstrategie. 2. Het KABrio project blijft eveneens bestaan en wordt verder uitgewerkt, uitgevoerd en uitgediept. 3. Er is een intensieve samenwerking op basis van volwaardig partnership tussen 2.2. Krachtlijnen Conceptuele dimensie: de buurt als vertrekpunt Dit project neemt de buurt als vertrekpunt en als eenheid van actie, niet de school. Het vertrekt vanuit een diagnose van de buurt en van de behoeften en noden van de buurt, en situeert de school daarbinnen. Dat laat ons toe een heel ander netwerk van actoren te verzamelen dan het geval zou zijn wanneer we rond scholen werken. We kunnen netoverschrijdend werken en beroep doen op diensten en organisaties die niet tot de traditionele actieradius behoren van onderwijs: de districtsraad en het stadsbestuur, buurtwerking, samenlevingsopbouw, hadelaarsverenigingen, bedrijven, lokale en regionale overlegorganen, sportclubs, enz. We richten ons op concrete vraagstukken waarrond we de best mogelijke actoren bijeen brengen. Dit gegeven, waarbij de buurt het vertrekpunt is voor acties, is een ‘methode’, en in die zin wordt KAB een ‘methodenschool’ van een nieuw type: een school wiens werking volledig verweven is met de buurt waarin ze ligt. Doelstellingen Er zijn twee doelstellingen: 1. De buurt wordt als leeromgeving geïntegreerd in de school. De school wordt pedagogisch gezien als deel van een ruimere leeromgeving, en deze leeromgeving richt zich op de buurt. Er zijn twee ijkpunten die doorheen het proces voortdurend moeten gehanteerd worden:
Evaluetieraster De voortgang van het project zal worden afgemeten aan
Concreet moeten we vragen beantwoorden zoals: zijn de activiteiten die we ontplooien inzake de integratie van de buurt in de school (a) teruggekoppeld naar nieuwe inzichten, ‘best practices’ etc. en (b) teruggekoppeld naar de beleidsdoelstellingen?
Beoogde resultaten Na drie jaar moeten de volgende operationele resultaten bereikt zijn:
Er zijn een aantal precedenten voor deze aanpak, en in het algemeen sluit dit project aan bij principes die al geruime tijd aanwezig zijn in het veld van onderwijs en samenlevingsopbouw. De katern 7.8. van de nota ‘algemeen onderwijsbeleid 2001-2003’ van de Stad Antwerpen, bijvoorbeeld, definieert ‘onderwijs en wijk’ als een beleidsdomein: 7.8. Onderwijs en wijk De dynamiek tussen de school en andere spelers in de wijk is van groot belang voor een beleid dat op jonge mensen in hun totaliteit gericht is. Verschillende scholen in dezelfde wijk worden geconfronteerd met gelijkaardige situaties en doelgroepen. Netwerkvorming tussen de verschillende spelers in de wijk en de verschillende scholen kan vruchten afwerpen op de volgende terreinen: beeldvorming van de wijk, verkeersveiligheid, vrijetijdsbesteding, infrastructuur, opvolging van risicojongeren, in kaart brengen van het onderwijsaanbod, kinderen en jongeren toeleiden naar scholen in de wijk, ondersteunende acties voor leerbedreigde kinderen en jongeren … De Stad Gent heeft vanuit een zelfde reeks principes een aantal ‘Brede School’ projecten opgezet (http://www.pbdgent.be/opvoedingonderwijs/artbredeschoolbrugsepoort.htm): een samenwerkingsverband tussen scholen, buurtwerking en samenlevingsopbouw. Deze projecten zijn een rechtstreekse inspiratiebron voor het huidige project. De verschillen tussen het hier voorgestelde project en de Gentse ‘Brede Schoolprojecten’ zijn het feit dat de Gentse projecten op lagere-school niveau en binnen de Freinet-methode verlopen.
klik hier voor de CONCEPTTEKST ‘BREDE SCHOOL’ GENT klik hier voor het TUSSENTIJDS VERSLAG BREDE SCHOOL GENT
De notie ‘leeromgeving’ Pedagogen zijn het er al lang over eens dat de school slechts één plaats is waar ‘leren’ plaatsgrijpt en dat de school vaak slechts een klein deel is van het geheel aan plaatsen waar ‘leren’ plaats vindt. De school is, concreet, slechts één leerplaats in een ruimere leeromgeving. Wanneer men het in de literatuur heeft over ‘leeromgeving’, merkt men echter vaak dat dit begrip vernauwd wordt tot de school. Men spreekt dan over ‘de school als leeromgeving’, en vaak gaat dit dan over de materiële en didactische infrastructuur die de leerling omringt in de school (klassieke leermiddelen, IT- en audiovisuele infrastructuur). In het kader van dit project moeten we echter de oorspronkelijke betekenis van het begrip hanteren: de leeromgeving is het geheel aan leerplaatsen waarin de leerling zich beweegt. Deze leerplaatsen zijn zeer divers maar worden allemaal gekenmerkt door: In dit project wordt vertrokken van het inzicht dat (a) men ‘leert’ in de buurt en (b) dat de buurt ‘geleerd’ kan en moet worden. De buurt wordt als didactisch object gebruikt in beide richtingen: de productie van ‘schoolse’ kennis over de buurt, en de absorptie van ‘buurtkennis’ in de school. Wat dat laatste betreft: kinderen brengen vanuit hun omgeving een hele reeks van inzichten en gedragsvormen mee, die mede bepalend zijn voor hun attitude in de school (en zo voor hun schoolse prestaties). Het gebruik van subculturele taaljargons zoals ‘hiphop jargon’ bijvoorbeeld, is een typisch geval van ‘meegebrachte’ kennis, en het is belangrijke kennis: ze verleent identiteit aan de kenner, en jongeren zullen zeer grote leerinspanningen doen om dat soort informele, subculurele kennis eigen te worden. Dat leerproces is net zo goed een gedisciplineerde en gestructureerde leeractiviteit als het studeren van schoolse informatie, zij het dat het van een andere orde is. Idem met de kennis van sport en sportfiguren. Leerlingen die op school niet veel blijk geven van een sterke memorisatiedrang of –bekwaamheid zijn vaak in staat alle spelers op te noemen van hun favoriete voetbalploegen, vaak met inbegrip van allerhande persoonlijke of carrièredetails over die lui. Ook die kennis is verworven door middel van een rigoureus leerproces dat vaak competitieve dimensies heeft: ‘meer weten’ dan anderen over David Beckham of Bayern Munchen verleent prestige en identiteit. En hetzelfde geldt voor een gedetailleerde kennis van muziek, bepaalde televisieprogramma’s of computerspelletjes: allemaal effecten van goed uitgevoerde gestructureerde leerprocessen, die nog al te vaak afgedaan worden als waardeloos voor het begrijpen van schoolse prestaties. Het binnenbrengen van die vormen van informeel leren wordt vaak onder de noemer gebracht van ‘ervaringsgericht leren’. In dit project gaan we ervan uit dat de buurt vol zit met dergelijke leer-eenheden (‘leerstof’) en leerprocessen, en dat we die moeten exploreren en gebruiken. Zowel een mono-disciplinaire als een interdisciplinaire benadering kan hiervoor worden aangewend, en men kan dit zowel permanent als op project-basis uitvoeren. In elke van de activiteiten moet gezocht worden naar samenwerking met verenigingen of individuen uit de buurt: de buurtwerking, het district, de bibliotheek en muziekschool, maar ook allerhande verenigingen en vzw’s zoals de Heemkundige Kring, theaterverenigingen, moskeeën, lokale handelaars en dergelijke meer. Al deze buurtorganisaties zijn evenzeer ‘leerplaatsen’, waar kennis verzameld en uitgedragen wordt. Samenwerking met die actoren brengt deze kennis binnen in de school. Enkele suggesties -Werken rond taal in de buurt. Taal is deels een materieel gegeven: het wordt getoond, uitgehangen, aangewezen in allerhande vormen. Die gaan van posters over prijslijsten en menukaarten tot lokale krantjes, pamfletten en bustickets. Oud-Berchem is een laboratorium voor meertaligheid en taalvermenging; een wandeling doorheen de Statiestraat-Driekoningenstraat levert al gauw een tiental talen op die publiek ‘leesbaar’ zijn. Hierrond werken – exploratief zowel als analytisch – normaliseert meertaligheid en verleent een beter, meer begrijpbaar profiel aan de nadruk op eentaligheid in het onderwijs. Men merkt immers dat de verschillende taalvormen gegroepeerd zijn in bepaalde plaatsen en rond bepaalde activiteiten; de school is dan een plaats waarin één bepaalde taal(vorm), Standaard Nederlands, gehanteerd wordt. Begrijpen dat taalnormen elders even stringent zijn als in de school (dat er in bepaalde plaatsen in de buurt bijvoorbeeld een sterke klemtoon wordt gelegd op eentalig Turks taalgebruik, of Engels of Spaans) maakt die normativiteit beter begrijpbaar en minder controversieel. Tevens biedt dit type activiteit ruimte voor anderstalige leerlingen om de waarde van hun eigen taalachtergrond te demonstreren. Ook al is de school ééntalig Nederlands, het exploreren van meertaligheid in de buurt zal inhouden dat bepaalde kinderen ‘deskundig’ zijn in het decoderen en uitleggen van berichten in hun moedertaal. Dit geeft het signaal dat hun taal niet nutteloos is, best ook als didactisch instrument kan gebruikt worden zonder dat het de dominante norm overtreedt, en drukt respect uit voor de meertalige achtergrond van de leerling. Daar waar meertaligheid vaak wordt gezien als een deficit, zelfs een handicap, wordt het hier een voordeel, een positieve eigenschap (iets wat andere kinderen niét hebben). Voor eentalig-Nederlandstalige kinderen kan dit een gunstig effect hebben op hun motivatie om zelf meertalig te worden; voor meertalige kinderen kan dit het zelfbeeld en zelfvertrouwen enkel positief beïnvloeden. Het is tevens een krachtig signaal inzake het belang dat de school hecht aan haar multicultureel profiel. Een dergelijke werking zou kunnen opgezet worden, en begeleid worden, door deskundigen van de Universiteit Antwerpen (Dr Jürgen Jaspers, Prof. Dr. Jef Verschueren), het Steunpunt NT2 van de KU Leuven (Prof. Dr. Chris Van den Branden) en de Universiteit Gent (Dr. Piet Van Avermaet).. -Werken rond migratie-als-geschiedenis in de buurt Oud-Berchem is een immigratiegebied waarin we diverse lagen van immigranten zien: migranten die hier al generaties leven; nieuwe migranten van verschillende types (enerzijds transitoire illegale migranten, anderzijds de immigrantie van jonge kapitaalkrachtige autochtonen). Migratie is m.a.w. een deel van de geschiedenis van de buurt, en voor veel mensen is hun binding met Berchem niet een kwestie van origine (‘geboren en getogen’) maar eerder van een bepaalde fase in hun leven. Migratie brengt op die manier een andere invalshoek op geschiedenis: eerder dan te vertrekken van stabiele relaties tussen territorium, bevolking en historische processen, moet men uitgaan van een veel grotere flexibiliteit in het begrijpen van geschiedenis: mensen bewegen en de territoria veranderen omwille van die bewegingen. Werken rond dit gegeven zou, net als in het vorige geval, een positief-beeldvormend effect hebben op migratie. Eerder dan ‘abnormalisering’ kan het aangeleerd worden als een ‘normale’ zaak (ook autochtonen ‘migreren’, bijvoorbeeld van Leuven naar Berchem, en vaak om relatief verwante redenen als diegene die Turkse en Marokkaanse immigranten naar Berchem brachten). Globalisatie en zijn effecten kunnen ook op een duidelijke en realistische wijze bekeken worden doorheen deze bril. Een dergelijke werking kan worden ontwikkeld in samenwerking met lokale buurtwerking en migrantenorganisaties, maar ook met de Heemkundige Kring. Als spin-off effecten kan een dergelijke werking leiden tot tentoonstellingen, website-publicaties (thematische dossiers), of theaterprojecten. -Werken rond rijkdom en armoede in de buurt Oud-Berchem is een gemengd gebied waarin men heel wat armoede opmerkt, vaak vlak naast rijkdom. Armoede en rijkdom zijn zichtbare zaken, en in dit type werking kan de leerling wegwijs gemaakt worden in de structuur van rijkdom en armoede: het uitzicht van woningen, wagens, bepaalde winkels (Zeeman versus een mode-boetiek). In combinatie met de vorige thema’s moet een dergelijke werking dieper begrip en inzicht verschaffen in de problematiek van rijkdom en armoede, duidelijk maken dat armoede niet slechts een fenomeen is van de derde wereld, maar (vaak via globalisatieprocesen) ook in de buurt voortkomt. Een dergelijke werking kan ontwikkeld worden in samenwerking met buuropbouwwerk, OCMW, stadsplanning. Terugkoppeling naar inhoud en beleid Doorheen de ontwikkeling van activiteiten moeten we telkens nagaan, en rapporteren over, de wijze waarop de activiteiten nieuwe inzichten en praktijken opleveren: nieuwe didactische werkvormen, nieuwe interdisciplinaire benaderingen, de ontwikkeling van leerthema’s, leerinhouden en leermaterialen, en zo meer. We moeten eveneens nagaan op welke wijze deze activiteiten een antwoord zijn op beleidsprioriteiten, d.w.z. hoe deze werkvormen een realisatie of bijdrage kunnen zijn tot het bereiken van onderwijskundige en maatschappelijke prioriteiten. 2.5. Doelstelling 2: De school als buurtinfrastructuur Zoals eerder aangegeven is Oud-Berchem een gebied met een grote armoede aan buurtinfrastructuur. De school is een rijke en genereuze infrastructuur met een uitmuntende ligging en bereikbaartheid, die evenwel van 18u ’s avonds tot 8u de volgende ochtend leeg staat. De school zou moeten aanwendbaar zijn als infrastructuur voor allerhande activiteiten en manifestaties. Hierbij moet aansluiting gezocht worden met die andere ‘sterke’ infrastructuur in de buurt: de nieuwe bibliotheek en muziekschool (Willen Van Laerstraat). Er is een eerste samenwerking geweest rond het gedichtenproject van de school (Dhr. Govaert), en die is zeer positief geëvalueerd. De school en de bibliotheek/muziekschool kunnen een sterke wederzijdse stimulerende invloed uitoefenen op mekaar. Het beheer van deze infrastructuur zou men projectmatig kunnen laten ondersteunen door de Koning Boudewijnstichting. Men zou een infrastructuur-manager kunnen aanstellen die een methodologie hiervoor ontwikkelt. Doelpubliek ‘Buurtwerking’ staat in vele gevallen gelijk aan ‘migrantenwerking’. Wanneer we echter een realistisch concept van de buurt willen hanteren – een concept dat dan ook een effectieve leeromgeving is voor de leerlingen – dan moeten we ervan uitgaan dat de buurt de hele buurtbewoners-gemeenschap is, en niet kan gereduceerd worden tot één of enkele bevolkingsgroepen. De bepaling van de doelgroepen moet dan ook gebeuren op grond van een goede analyse van de buurt, en van een reële behoeftenbepaling inzake infrastructuur. De aantrekkelijke sociale mix die KAB karakteriseert moet eveneens weerspiegeld worden in de school als buurtinfrastructuur: autochtoon en allochtoon, rijk en arm moeten samen kunnen gebruik maken van de infrastructuur, en er samen ook belangen in hebben, zoniet mislukt het buurtproject. We moeten er dus over waken deze buurtwerking niet te snel te stereotyperen. Dit neemt niet weg dat men zich kan in het bijzonder kan richten op bepaalde zeer zwakke groepen. Oud-Berchem behuist een vrij groot aantal illegale bewoners, en zeker voor hen is er een kritieke nood aan ruimten waarin ze bepaalde zorgen of diensten kunnen verkrijgen. Enkele van de suggesties hieronder zijn daarop gericht. Suggesties -De sportinfrastructuur Het KAB beschikt over een uitstekende sportzaal. Deze wordt reeds verhuurd aan sportclubs gedurende bepaalde perioden, maar men zou dit (bijv. in samenspraak met de Districtsraad) kunnen beschikbaar stellen aan Berchemse verenigingen. Aan die verenigingen zou men tevens bepaalde eisen kunnen stellen, bijvoorbeeld het ontwikkelen van een buurtwerking voor jongeren – workshops of vrije oefenavonden – incluis voor KAB-leerlingen. De sportinfrastructuur zou uiteraard ook moeten opgenomen worden in het Sport Na School initiatief. -Avondlessen Nederlands Er worden op talloze plaatsen in de buurt Nederlandse lessen voor anderstaligen gegeven. Vaak verlopen die in zeer schraal voorziene lokalen. De puik uitgebouwde school-infrastructuur van KAB maakt heel wat meer mogelijk. Men kan in samenspraak met de organisaties die thans dit type van avondonderwijs geven zoeken naar een concentratie van de activiteiten in het KAB. Dit zou zaken zoals coordinatie en kwaliteitsbewaking ten goede komen. Als deel van doelstelling 1 zou men rond deze klassen ook themawerk en projectwerk voor derde-graadsleerlingen kunnen opzetten, men zou hen zelfs kunnen inschakelen als hulpleerkracht. -Lessen huiswerkbegeleiding voor ouders Schoolprestaties zijn al lang een zaak van teamwork tussen de leerling, de leerkracht en de ouders, en huiswerkbegeleiding is een zeer belangrijk deel hiervan. Er zijn zonder twijfel veel ouders die hiermee geen ervaring hebben, en misschien zelfs moeilijkheden hebben om het huiswerk te begeleiden. We kunnen aan de ouders een soort van opleiding bieden rond huiswerkbegeleiding. -Lees- en muziekworkshops Deze kunnen uiteraard in samenwerking met de bibliotheek en muziekschool verlopen. Hierbij kan worden opgemerkt dat de participatie van allochtone leerlingen in de muziekschool zeer laag is, en dat dergelijke activiteiten bijgevolg een duidelijk drempelverlagend effect zouden hebben. -Medische zorgverstrekking voor illegale migranten Illegale immigranten bevinden zich in een zeer kwetsbare positie in onze samenleving: als ‘rechthebbende op niets’ kunnen zij slechts moeilijk gebruik maken van de sociale en medische zorgsystemen in ons land, en wanneer zij dit doen is het gevaar van identificatie en sanctie soms zeer groot. Om een lacune van zorgverstrekking in te vullen kan er één avond per week een huisdokter ‘open deur’ kliniek houden, waarbij mensen zich gratis kunnen laten onderzoeken. Hiervoor kan men Geneeskunde van het Volk contacteren, Artsen Zonder Grenzen, en eventueel zelfs de huisartsenopleiding van de Universiteit Antwerpen. -Computerklassen voor ouders De computer wordt steeds belangrijker als leerinstrument, zowel technisch als intellectueel. Voor ouders die hierin analfabeet zijn kan er een inleiding tot werken met de computer en het Internet voorzien worden. -Debatten, lezingen… De school is een kennisplaats, en ze is dan ook een plaats waar kennis publiek moet worden gemaakt. Lezingencycli, debatten enz. vervullen die functie, en scheppen bovendien een dynamisch klimaat in de school en in de buurt. Ook hier kan samengewerkt worden met de bibliotheek. -Theaterprojecten De buurt herbergt enerzijds een rijke theaterinfrastructuur van topniveau (het Cuiltureel Centrum), en anderzijds ook een aantal amateur-theatergezelschappen die bestendig op zoek zijn naar repetitieruimten, nieuw bloed en creatieve ideeën. In samenwerking met de Woord-opleiding van de Muziekschool, de bibliotheek en het Cultureel Centrum zou hierrond kunnen gewerkt worden. Voor KAB-leerlingen is dit uiteraard een manier om eerste stappen op de planken te zetten. Terugkoppeling naar inhoud en beleid Net als bij de eerste doelstelling moet ook hier voortdurend gekeken worden naar de manier waarop activiteiten aanpasbaar zijn aan inhoudelijke vernieuwing, en moeten ze voortdurend afgewogen worden aan de beleidsdoelstellingen. 2.6 Middelen en methodologie Middelen -Er moet voortdurend gewaakt worden over de randvoorwaarden. Doorheen het gehele project moeten deze voldaan zijn. -Er moet doorheen het project een sterke rapporteringscultuur ontwikkeld worden. Enerzijds voorziet die in de nodige communicatie- en evaluatiegegevens, anderzijds is die rapportering tevens het insititutioneel geheugen van het project. -Het is van belang dat dit project wetenschappelijk ondersteund wordt. Zowel het pedagogische luik als dat van de buurtwerking biedt zeer veel mogelijkheden tot wetenschappelijk onderzoek, en deze mogelijkheden moeten door contacten met universiteiten verder ontwikkeld worden. Het luik ‘taal in de buurt’ is hierbij een prioriteit, gegeven het zeer grote belang dat het beleid hieraan hecht en de schaarste aan onderzoek dat dit beleid steunt. Hierrond zou snel een onderzoeksproject tot stand moeten komen. -De idee van ‘buurtschool’ moet van bij de aanvang en doorheen het hele proces systematisch uitgewerkt worden als pedagogisch concept. Daartoe moeten geregeld reflectiemomenten, studiedagen, workshops e.d. worden gehouden, die het concept inhoudelijk en methodologisch uitbouwen. -In elk van de activiteiten moeten partners worden samengebracht in overleg. Telkens moet ook het wederzijdse belang en voordeel van de activiteit bepaald worden. Voor de school betekent dit dat ze zich sterk verankert in de buurt via talloze partnerschappen met lokale organisaties; voor de buurt betekent dit dat ze sterk verankerd wordt in de school. Methodologie -Belangrijk zijn stabiele structuren voor dit project, d.i. een structuur die niet verandert doorheen de looptijd van het project. Een eenvoudige drie-lagige organigram is aangewezen. Deze eenvoudige structuur laat duidelijke communicatielijnen toe en legt een simpele line-management structuur op, waarbij de onderste schakel telkens enkel naar de bovenliggende rapporteert en verantwoording aflegt. Zie organigram hieronder. -Het project is volledig verankerd in KAB . Het wordt geleid door een stuurgroep en voorgezeten door de schooldirectie, die eindverantwoordelijkheid draagt. De stuurgroep moet samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van alle stakeholders, te weten: -De cellen ‘randvoorwaarden’, ‘buurt als leeromgeving’ en ‘school als buurtinfrastructuur’ hebben bij voorkeur een stabiele samenstelling van relatief kleine omvang (mean and lean). De taakgerichte werkgroepen kunnen een veel flexibeler samenstelling hebben, die ad hoc kan worden opgezet en afgebouwd. Deze werkgroepen hebben een zeer precieze, bepaalde opdracht, en hun levensduur is tot die opdracht beperkt. Zij bundelen de operationele competenties voor bepaalde activiteiten. Planning -Voor dit project is een driejarenplan nodig met jaarlijkse evaluaties, (niet: drie afzonderlijke jaarplannen met afzonderlijke evaluaties) dat telkens twee sporen: één inzake pedagogische vernieuwing en één inzake buurt-infrastructuur. Dit laat toe activiteiten geleidelijk aan te faseren, het project ruim op te vatten, en sterk in de diepte te werken zodat duurzaamheid verzekerd wordt. De school begint dus op 1 september 2007 aan een cyclus van drie jaar (niet drie cycli van één jaar), met een aanloop- of voorbereidingsfase vanaf januari/februari 2007. -Die voorbereidingsfase moet starten met het ontwikkelen van een netwerk tussen school en buurt, en dit moet zeker de volgende elementen inhouden (de lijst is niet exhaustief).
-Daarnaast moet die voorbereidende fase een aantal pedagogische stappen omvatten:
-En tenslotte moet er op een aantal andere vlakken gewerkt worden aan:
|